ventweg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

rechts de geasfalteerde hoofdweg links de ventweg met straatstenen
Uitspraak
Woordafbreking
  • vent·weg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ventweg ventwegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ventwegm

  1. weg die parallel loopt aan een andere weg, de zogenaamde hoofdweg
    • Er deed zich gisterenmorgen een wegverzakking voor op de ventweg van de Koningin Astridlaan.[2] 
    • Het slachtoffer is per ambulance naar het MST is Enschede gebracht. De nasleep wordt afgehandeld op de ventweg.[3] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 29 NOVEMBER 2017
  3. Tubantia 29-JULI-2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be