uniformjas

Uit WikiWoordenboek
1. Een uniformjas uit de jaren 40 van de 20e eeuw.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·form·jas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uniformjas uniformjassen
verkleinwoord uniformjasje uniformjasjes

Zelfstandig naamwoord

de uniformjasv / m

  1. (kleding) over andere kleding gedragen bedekking van armen en bovenlichaam, onderdeel is van de volgens voorschrift gelijke kleren die leden van een bepaalde groep dragen
     De man forensde naar de kazerne in uniform, in zijn eigen auto die ook door zijn vrouw en kinderen werd gebruikt. De uniformjas hing thuis aan de kapstok.[2]
     Hij droeg een alpinopetje en een uniformjasje met enkele medailles, maar ik herkende het uniform niet, militairen droegen toch nooit een alpinopetje? Ik besefte bijna meteen hoe dom ik was.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 juni 2021 Weblink bron
    Folkert Jensma
    “Brandweer Ede met asbest ‘onvoldoende zorgvuldig’” (19 januari 2016) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767