uitrit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·rit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitrit uitritten
verkleinwoord uitritje uitritjes

Zelfstandig naamwoord

de uitritm

  1. een plaats of opening waardoor of waarlangs men kan of moet uitrijden
    • Er stond een auto op de uitrit. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be