uitkakken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·kak·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en kakken ww
Werkwoord
uitkakken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitkakken |
kakte uit |
uitgekakt |
zwak -t | volledig |
- (informeel) uitpoepen
- „Eten, ja” zei ik. „Gewoon Voedsel naar binnen stouwen. En daarna weer uitkakken...”[1]
- (informeel) je mening ergens over geven
- In een mooi interview in De Groene bekent zij dat Girlpower in haar familie zit: “Ik moet er wat uitkakken, anders ben ik net zo erg voor de mensen om me heen als mijn vader was.” Vervolgens neemt ze een biertje en een joint in de kleedkamer. Als generaal b.d. McCaffrey het maar niet ziet.[2]
Antoniemen
- [2] binnenhouden
Gangbaarheid
- Het woord uitkakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.