trainingscentrum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·nings·cen·trum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trainingscentrum trainingscentrums
trainingscentra
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het trainingscentrumo

  1. plaats waar (sport)trainingen plaatsvinden
     El Boujjoufi, ook trainer van het regionaal trainingscentrum in Eindhoven, kreeg een maand geleden het verzoek of Alizadeh bij hem kon komen trainen.[2]
     In dit plan worden talentvolle judoka's niet langer klaargestoomd voor het grote werk bij een regionaal trainingscentrum, maar bij hun eigen club. Eigenlijk zoals de situatie voor 2016 ook was. De junioren in de leeftijd tussen 18 en 21 blijven wel wonen en trainen op sportcentrum Papendal.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Gevluchte Iraanse olympisch medaillewinnares traint in Eindhoven” (Maandag 13 januari 2020, 14:36), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Judobond weer op een lijn: judotalenten moeten terug naar de clubs” (Maandag 14 september 2020, 23:16), NOS