tijdsbesef

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijds·be·sef
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsbesef
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tijdsbesefo [1]

  1. de manier waarop men het verloop van de tijd ervaart; het bewustzijn van het tijdsverloop
     De cliënten hebben ook helemaal geen tijdsbesef. Waar wij als begeleiders wel een paar weken vooruit kunnen kijken, zijn zij alleen maar met deze week bezig. Met de dingen die ze niet meer mogen en het gemis van hun vrienden en familie.[2]
     Cel 601 was een van de dodencellen. Het kleine kamertje is nog precies ingericht zoals het na de oorlog werd aangetroffen. "Kop op!" en "de Heere vergeet zijn gevangenen niet" is op de muur is gekalkt. Er staat ook een kruis en een reeks streepjes om de dagen af te turven. De meeste gevangenen zaten namelijk 23 uur per dag in hun cel, zonder tijdsbesef.[3]
     Nu hulp op komst is, betekent het niet dat de jongens geen stress meer ervaren. Zeker omdat niet duidelijk is wanneer ze gered worden. Weken of maanden wachten is voor een volwassene al lang, maar voor jongeren al helemaal, vertellen de deskundigen. In deze "cruciale fase van hun ontwikkeling" werkt tijdsbesef namelijk anders en lijken dagen nog langer te duren.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2024 Weblink bron “'Onze cliënten zijn de maatregelen zat, ze zien het grotere plaatje niet'” (3 april 2020, 14:29), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2024 Weblink bron
    Paulus Houthuijs
    “'Terug in het Oranjehotel voel ik meteen de beklemming'” (6 september 2019, 09:14), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2024 Weblink bron “Chileense mijnwerker die vastzat onder de grond: blijf sterk en steun elkaar” (4 juli 2018, 12:50), NOS