tackle

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

tackle
Uitspraak
Woordafbreking
  • tac·kle
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tackle tackles
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tacklem

  1. (sport) aanval op de (benen) speler die in balbezit is m.n. bij rugby en voetbal
    • Een kwartier voor tijd benutte Twente-speler Mateusz Klich een strafschop. In de laatste minuten kreeg Vitesse-spits Lewis Baker nog een rode kaart vanwege een tackle op Klich. [2] 
     "Bij de goal van Mexico blokte Blind met zijn verkeerde voet. Je miste daar toen een type De Jong, een echte verdedigende middenvelder die zijn lichaamskracht gebruikt en een tackle kan inzetten. Een type ook die met een tackle de teneur van een wedstrijd kan omdraaien. De Jong gaan we echt missen."[3]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 15 januari 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2022 Weblink bron “Adriaanse: duel van het wisselen” (30-06-2014), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be