strosnijder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stro·snij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strosnijder strosnijders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de strosnijderm

  1. (landbouw) (gereedschap) werktuig dat droge halmen van graangewassen met een mes in kleinere stukken deelt voor verdere verwerking
     Verder is de achterkant van de zelfvoeder vaak voorzien van een aantal messen om het stro in 3 of 4 stukken te snijden. Deze strosnijder kan naar wens worden in- of uitgeschakeld.[2]
  2. (landbouw) iemand die droge halmen van graangewassen in kleinere stukken deelt om ze aan dieren te voeren
     Deze beroepen eisen ook bijna geen scholing in de praktijk: koetsier, garageknecht, knopensorteerder, stalknecht, machine-inpakker, havenarbeider, tegelperser, expeditieknecht, poetser, pepermuntstanser, sigarenringer, glazenwasser, sloper, baggerman, pannenglazuurder, flessenvuller, classificeerder, lijmkoker, straatveger, aanspreker, tabaksstripper, vuilnisman, stijfselvormer, badknecht, kruier, zakkenbinder, arbeider in bierbrouwerij, opperman, rijwiellakker, strosnijder, katoenbreker. Laten we vooropstellen, dat de samenleving de beoefenaren van deze beroepen niet zou kunnen missen, maar de jongeman, die een dergelijk beroep kiest zal zich wel bewust moeten zijn, dat hij op een niet brede basis zijn loopbaan aanvangt en dat hij spoedig de top in zijn vak zal hebben bereikt.[3]
  3. (figuurlijk) (informeel) (meestal voorafgegaan door een bijvoeglijk naamwoord) gemoedelijke aanspreekvorm of licht minachtende aanduiding
     Hé Bultje, zeg eens wat, ouwe strosnijder.[4]
     De gymnasiast maakt kennis met een dozijn boeken die men naar eigen keuze als paarlen van de wereldliteratuur of als stomvervelende oude strosnijders kan betitelen.[5]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 juni 2021 Weblink bron
    P.H. de Haan
    Enkele aspecten van het dorsen in: De Boerderij, jrg. 41 nr. 1 (3 oktober 1956)
  3. Bronlink geraadpleegd op 2 juni 2021 Weblink bron Op smalle basis. (19 juni 1963) in: Algemeen Dagblad, Rotterdam, jrg. 18 nr. 43, p. 13 kol. 4
  4. Bronlink geraadpleegd op 2 juni 2021 Weblink bron
    Visser, Ab
    “Woonschepen.” (1942), Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, p. 93
  5. Bronlink geraadpleegd op 2 juni 2021 Weblink bron
    J. Luning Prak
    Jarenlang zweten voor de status (2 september 1967) in: Algemeen Dagblad, Rotterdam, jrg. 22 nr. 109, p. 29 kol. 6