straf af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straf af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afstraffen

straf af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstraffen
    • Ik straf af. 
  2. gebiedende wijs van afstraffen
    • Straf af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstraffen
    • Straf je af? 


Gangbaarheid