sprookjesbos

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

sprookjesbos
Uitspraak
Woordafbreking
  • sprook·jes·bos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sprookjesbos sprookjesbossen
verkleinwoord sprookjesbosje sprookjesbosjes

Zelfstandig naamwoord

het sprookjesboso

  1. bos waarin sprookjesfiguren zouden voorkomen of worden uitgebeeld
     `Nou, zoveel stelt het nu ook weer niet voor-' `Stelt niet veel voor? Ben je mal? Het personeel vecht erom wie er mag opdienen! Ze willen allemaal het sprookjesbos zien!' Ze tuurt naar me door haar bril.[1]
     De opknapbeurt is onderdeel van een groter renovatieplan van de alleroudste sprookjes in het Sprookjesbos. Eerder al werden de Indische Waterlelies, Roodkapje en Hans en Grietje onder handen genomen. Op dit moment is de Vliegende Fakir in groot onderhoud (ook al beweert de Efteling dat de fakir vakantie viert). Eind februari volgt dus Sneeuwwitje. De sprookjes zijn allemaal sinds de opening in 1952 te bewonderen.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Shopaholic zegt ja” (2019), The House of Books, ISBN 9789044346176
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 april 2024 Weblink bron “Renovatie voor Sneeuwwitje en dwergen in de Efteling” (Zaterdag 23 december 2017, 17:10), NOS