slapengaan
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: slapengaan (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sla·pen·gaan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slapengaan | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het slapengaan o
- het naar bed gaan om te gaan slapen
- „Het is ontnuchterend te beseffen dat de persoon die tijdens de lunch tegenover jou aan tafel zat, moest thuiskomen in smerigheid en vuiligheid, terwijl jij naar huis ging waar een warme maaltijd en een verhaaltje voor het slapengaan op je wachtten.”[2]
- De ene groep kreeg een sessie met een slaaptherapeut en werd ook aangeraden geen cafeïne te drinken of smartphones en tablets te gebruiken voor het slapengaan. Een controlegroep kreeg die opdracht niet en woonde ook geen sessie bij.[3]
Gangbaarheid
- Het woord slapengaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slapengaan" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 24 jan. 2018
- ↑ de Telegraaf 16 jan. 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be