schilder af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schil·der af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afschilderen

schilder af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschilderen
    • Ik schilder af. 
  2. gebiedende wijs van afschilderen
    • Schilder af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschilderen
    • Schilder je af? 


Gangbaarheid