schandvlek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schand·vlek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schandvlek schandvlekken
verkleinwoord schandvlekje schandvlekjes

Zelfstandig naamwoord

de schandvlekv / m

  1. vlek op iemands reputatie

Werkwoord

vervoeging van
schandvlekken

schandvlek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandvlekken
    • Ik schandvlek. 
  2. gebiedende wijs van schandvlekken
    • Schandvlek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandvlekken
    • Schandvlek je? 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen