rouwkleed

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rouw·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rouwkleed rouwklederen
rouwkleren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het rouwkleedo [1]

  1. donkere, stemmige kleren die men draagt als men in de rouw is
     " Hierna trekt de koning rouwkleren aan en met twaalf ridders die met blauwe mantel en hoofddeksel uitgedost zijn, geeft hij uiting aan zijn droefheid.[2]
     Dan zal ze de rouwkleren voor zich en haar kinderen en voor al het personeel bestellen, dan moet de schade van de plundering zo snel mogelijk hersteld om het grote huis voor de plechtige uitvaart gereed te kunnen maken.[3]


Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723