rijhal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rij·hal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rij ww en hal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijhal | rijhallen |
verkleinwoord | rijhalletje | rijhalletjes |
Zelfstandig naamwoord
- (paardrijden) grote binnenruimte waar men op een paard kan rijden
- ▸ De Raad is het juist eens met de weigering van de gemeente om een vergunning voor een rijhal van bijna 900 vierkante meter aan de Oude Enschedeseweg te verlenen, luidt de uitspraak.[1]
- ▸ Paarden- en manegehouder Peter Alblas had afgelopen juni zijn binnenmanege aan de Baanhoek in Sliedrecht al moeten sluiten. Dat blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van gisteren. Deze stelde dat de tijdelijke bouwvergunning voor de rijhal van Alblas op 21 juni 2010, vijf jaar na begin van de bouw, afliep.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'rijhal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijhal" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Jan van Ommen“Plan grote paardenhal in Haaksbergen afgeschoten” (18-09-2019), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Manege in Sliedrecht moest eerder dicht” (21-10-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Paardrijden in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 66 %
- Prevalentie Vlaanderen 63 %