plaatskaart
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: plaatskaart (hulp, bestand)
Woordafbreking
- plaats·kaart
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van plaats zn en kaart zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plaatskaart | plaatskaarten |
verkleinwoord | plaatskaartje | plaatskaartjes |
Zelfstandig naamwoord
- bewijs dat met recht heeft om ergens te zijn en er gebruik van te maken m.n. voor openbaar vervoer en theaters, bioscopen en dergelijke
- Ik speelde met het speelgoed van mijn grootvader. Mijn eerste stad strekte zich uit over de grote tafel op zolder. Mijn grootvader had haar in zijn jeugdjaren vlak voor de eeuwwisseling gebouwd. In het midden stond het Centraal Station. Een sierlijk gebouw met ramen van glas en deuren met koperen klinken. Op het perron hing een bord ‘Plaatskaarten gereed houden!' [1]
- De 26e editie van het International Filmfestival Rotterdam heeft met 215.000 verkochte plaatskaarten, vijftien procent meer betalende bezoekers getrokken dan in 1996. De bruto recette steeg zelfs met twintig procent tot 1,2 miljoen gulden. [2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. bewijs dat met recht heeft om ergens te zijn en er gebruik van te maken m.n. voor openbaar vervoer ...
Gangbaarheid
- Het woord plaatskaart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.