Naar inhoud springen

pijnigt af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pij·nigt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpijnigen

pijnigt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen
    • Jij pijnigt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpijnigen
    • Hij pijnigt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afpijnigen
    • Pijnigt af!