pijnigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pij·nigt

Werkwoord

vervoeging van
pijnigen

pijnigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnigen
    • Jij pijnigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnigen
    • Hij pijnigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pijnigen
    • Pijnigt!