paardrift

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paar·drift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paardrift paardriften
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de paardriftv / m

  1. (seksualiteit) de drang om te paren
    • Zijn onverzadigbare paardrift had de struisvogel al heel veel problemen opgeleverd. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be