opvouwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvouwen
vouwde op
opgevouwen
zwak -d

gemengd

volledig

Werkwoord

opvouwen

  1. door vouwen oppervlak en omvang zo verminderen dat opbergen of hanteren makkelijker is
    • Netjes opgevouwen linnengoed kan in de kast worden opgeborgen 
     'Het kan nog veel erger dan dat,'zei Sverre en hij trok een opgevouwen krant uit de zak van zijn jasje.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be