oorlogsvlieger

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·logs·vlie·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oorlogsvlieger oorlogsvliegers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oorlogsvliegerm

  1. (militair) piloot van een gevechtsvliegtuig
     Nederlandse oorlogsvlieger uit WO II op 100-jarige leeftijd overleden[2]
     Kinderen kunnen ook klauteren over een dubbeldeksvliegtuig, een verwijzing naar Saint-Exupéry, die in 1944 als oorlogsvlieger omkwam. Ook is er een luchtbar, op 35 meter hoogte.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2023 Weblink bron “Nederlandse oorlogsvlieger uit WO II op 100-jarige leeftijd overleden” (Donderdag 26 september 2019, 18:31), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2023 Weblink bron “Kleine Prins heeft eigen pretpark” (Donderdag 3 juli 2014, 10:43), NOS