oorlogsbedrijf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- oor·logs·be·drijf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oorlogsbedrijf | oorlogsbedrijven |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- organisatie die een oorlog voert
- ▸ Het oorlogsbedrijf heeft hij ook geleerd, als een willekeurig ambacht.[2]
- het voeren van een gewapende strijd
- ▸ Stritzko kwam in het verre Indië al heel jong bij de Nederlandse marine. Het was nog voor de Japanse inval in de toenmalige kolonie. Zo kon hij met heel wat andere Indische jongemannen ontkomen naar Engeland. Stritzko werd monteur bij het 320-ste squadron van de Royal Dutch Naval Air Service. Hij hield zich voornamelijk bezig met het onderhoud aan Mitchell bommenwerpers. Als lid van het grondpersoneel vocht hij nimmer mee, maar was toch volop bezig met het oorlogsbedrijf.[3]
Synoniemen
- [1] leger, krijgsbedrijf
- [2] krijgsverrichting
Gangbaarheid
- Het woord oorlogsbedrijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Nederlander hielp D-day te slagen” (06-06-2014), NOS