onverbiddelijkheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·ver·bid·de·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van onverbiddelijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onverbiddelijkheid | onverbiddelijkheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de onverbiddelijkheid v
- de mate waarin iemand niet geneigd is om zich door smeekbeden tot andere handelwijze te laten bewegen
- iets dat getuigt van een onverbiddelijke houding
Synoniemen
Vertalingen
1. de mate waarin iemand niet geneigd is om zich door smeekbeden tot andere handelwijze te laten bewegen
Gangbaarheid
- Het woord onverbiddelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)“Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
- ↑ Weblink bron Rinke van den Brink en Hugo van der Parre“Gemanoeuvreer bij de NZa” (17-04-2014), NOS