ontzenuwen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ze·nu·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van zenuw met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontzenuwen
ontzenuwde
ontzenuwd
zwak -d volledig

Werkwoord

ontzenuwen [1]

  1. overgankelijk (van stellingen en bewijsvoeringen) afdoende weerleggen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen