onmanlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·man·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onmanlijk onmanlijker onmanlijkst
verbogen onmanlijke onmanlijkere onmanlijkste
partitief onmanlijks onmanlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onmanlijk [1]

  1. (pejoratief) op een manier die niet zou passen bij een mannen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen