omgevingsgeluid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ge·vings·ge·luid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omgevingsgeluid omgevingsgeluiden
verkleinwoord omgevingsgeluidje omgevingsgeluidjes

Zelfstandig naamwoord

het omgevingsgeluido

  1. geluid dat afkomstig is van de achtergrond; geluid waar men niet aandachtig naar luistert; storend geluid
     Dat geldt ook voor stappen. Want hoe langer je oren blootgesteld zijn aan luide muziek en omgevingsgeluid, hoe groter de schade. Onder uitgaanspubliek in de leeftijd 18-30 jaar zegt 93 procent last te hebben van het gehoor na het uitgaan, volgens een RIVM-rapport. En uit meerdere onderzoeken blijkt dat zo'n 20 tot 25 procent van alle jongeren last heeft van gehoorschade.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Voorlopig geen geluidsbegrenzer of controleurs in cafés en clubs” (Woensdag 28 maart 2018, 19:28), NOS