matie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord matie maties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de matiem

  1. (informeel) vriend
     Toch wekten de heren voldoende vertrouwen om werk binnen te slepen, waarbij het niet aankwam op overredingskracht, maar op de geboden prijs. ,,Hey, matie, ai klien joer hous for koed prais.’’[2]

Gangbaarheid

20 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. matie op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Drama met klusterroristen” (19-04-2014), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be