luisteraar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: luisteraar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- luis·te·raar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van luisteren met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luisteraar | luisteraars |
verkleinwoord | luisteraartje | luisteraartjes |
Zelfstandig naamwoord
de luisteraar m
- Iemand die luistert.
- Iemand die naar de radio luistert wordt luisteraar genoemd, iemand die naar de tv kijkt een kijker.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord luisteraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luisteraar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be