leeszaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

leeszaal Universiteitsbibliotheek Utrecht
Uitspraak
Woordafbreking
  • lees·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leeszaal leeszalen
verkleinwoord leeszaaltje leeszaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de leeszaalv / m

  1. een (openbare) ruimte waarin men kan lezen en studeren, vaak een deel van een bibliotheek
    • Na een paar dagen binnen zitten, besloot ik een kop koffie te gaan drinken in het centrum van Rotterdam en belandde na wat omzwervingen in Leeszaal Rotterdam West. De Leeszaal is vijf jaar geleden opgericht aan het Rijnhoutplein achter de Nieuwe Binnenweg, de langste maar ook meest onveilige winkelstraat van Nederland. Het is een favoriete plek voor buurtbewoners om bij elkaar te komen. De plek wordt gerund door meer dan tachtig vrijwilligers die er taallessen, kinderprogramma’s, dichtersavonden en debatten organiseren. Twee bewoners namen hiertoe het initiatief. Deels uit frustratie dat gemeenschappelijke ruimten als de bibliotheek en het wijkgebouw werden gesloten.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marc Schuilenburg 13 april 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be