kanotocht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kanotocht
Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·no·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kanotocht kanotochten
verkleinwoord kanotochtje kanotochtjes

Zelfstandig naamwoord

de kanotochtm

  1. (sport) een (recreatieve) reis over het water met een kano
    • Het Flevopark bestaat dit jaar 85 jaar en dat wordt het hele weekend gevierd. Uiteraard is er ook genoeg te doen voor kinderen. Op zaterdag kunnen kinderen in de tuin van Het Park (Tuindershuisjes) sjoelen, trampoline springen, prentkaarten versturen en verkleed op de foto en op zondag is er een natuurspeurtocht. Beide dagen is er een springkussen en een kanotocht.[2] 
    • Met de gift van ongeveer een tiende van de totale oppervlakte van het park maakte Doug Tompkins postuum een belofte waar. De oprichter van het outdoor kledingmerk the North Face was al jaren bezig natuurgrond te vergaren in Chili totdat hij in 2015 op 72-jarige leeftijd tijdens een ongeluk bij een kanotocht in Chili overleed.[3] 
    • Een kanotochtje over de Aa vanaf het terras van Proeflokaal België blijft mogelijk in de toekomst. Horecaondernemer Ruud de Jong en de gemeente Almelo hebben namelijk een compromis gesloten.[4] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen