inwegen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·we·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inwegen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwegen
woog in
ingewogen
klasse 2 volledig
  1. (sport) het meten van het lichaamsgewicht van een krachtsporter vlak voor de wedstrijd
     Na het inwegen hebben de atleten nog een korte 'stare down' voordat ze het podium mogen verlaten. Maar nog voordat ze elkaar in de ogen kijken is er al een half flesje sportdrank naar binnen gegoten.[2]

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Ismay Gossen
    “Vechtsporters uit de kleren voor hun streefgewicht in Ahoy” (08-05-2016), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be