insuffen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·suf·fen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in bw en suffen ww
Werkwoord
insuffen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
insuffen |
sufte in |
ingesuft |
zwak -t | volledig |
- slaperig worden
- minder alert worden
- ▸ “Och, professor Oud, de oprichter van de VVD, was op zijn 76ste nog fractievoorzitter. Leeftijd zegt niks. Je hebt ook figuren die voortijdig insuffen, die op hun veertigste geen pap meer kunnen zeggen.”[1]
Synoniemen
- [1] wegdoezelen, wegdommelen, insoezen, indutten, indoezelen
Gangbaarheid
- Het woord 'insuffen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insuffen" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “‘Politieke vrienden bestaan niet’” (16/10/2009), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 71 %
- Prevalentie Vlaanderen 48 %