hoorapparaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoor·ap·pa·raat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorapparaat hoorapparaten
verkleinwoord hoorapparaatje hoorapparaatjes

Zelfstandig naamwoord

het hoorapparaato

  1. toestel voor slechthorenden om het gehoor te versterken
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be