hoepelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoe·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met een hoepel spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
  • Afgeleid van hoepel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hoepelen
hoepelde
gehoepeld
zwak -d volledig

Werkwoord

hoepelen

  1. (speelgoed) het spelen met een hoepel door deze rond de middel rond te draaien
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen