hobbel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hob·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘oneffenheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hobbel hobbels
verkleinwoord hobbeltje hobbeltjes

Zelfstandig naamwoord

de hobbelm

  1. kleine verhoging in de weg
    • Die hobbels verhinderen plezierig rijden. 
  2. (figuurlijk) iets dat belemmert
    • We moeten nog een paar hobbels nemen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hobbelen

hobbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hobbelen
    • Ik hobbel. 
  2. gebiedende wijs van hobbelen
    • Hobbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hobbelen
    • Hobbel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord hobbel hobbels

Zelfstandig naamwoord

hobbel

  1. hobbel