groothandelsbedrijf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·han·dels·be·drijf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groothandelsbedrijf groothandelsbedrijven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het groothandelsbedrijfo

  1. (handel) bedrijf dat goederen koopt van producenten en doorverkoopt aan detailhandelaren die ze op hun beurt aan consumenten doorverkopen
     De groothandel is pessimistischer. "De meeste tomaten, paprika's en aubergines zullen voor mei niet in grote hoeveelheden beschikbaar zijn", zegt het groothandelsbedrijf LVGA tegen de BBC.[1]
     Door het koude weer en de hogere gasprijs kan de gasrekening al gauw een paar tientjes hoger uitpakken. "Maar wij zijn een groothandelsbedrijf in gas en wat energiebedrijven vervolgens doen met de prijzen richting hun klanten is hun zaak", aldus Gasterra.[2]
     Vanaf 2009 liep het aantal kerstpakketten terug. "De crisis trok een zware wissel op de winsten van de bedrijven en dan wordt er bezuinigd op de franje en de luxe", zegt Lidushka Ruegebrink, marketingmanager van groothandelsbedrijf Makro. Zij is dit jaar verantwoordelijk voor de verdeling van 1,4 miljoen pakketten die vanuit de Makro-vestigingen worden verdeeld over verschillende bedrijven.[3]


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 12 januari 2024 Weblink bron “Groente en fruit op rantsoen in Britse supermarkten” (Vrijdag 24 februari 2023, 17:18), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 januari 2024 Weblink bron “Gasrekening kan paar tientjes hoger uitvallen” (Maandag 6 februari 2017, 14:41), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 12 januari 2024 Weblink bron “Economie trekt aan, kerstpakket mag weer wat kosten” (Woensdag 14 december 2016, 06:44), NOS