griepvaccinatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • griep·vac·ci·na·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord griepvaccinatie griepvaccinaties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de griepvaccinatiev

  1. (medisch) bescherming tegen een besmetting met het influenzavirus door de inspuiting met een verzwakt influenzavirus
     Zo'n zes miljoen Nederlanders hebben een uitnodiging voor een griepvaccinatie gekregen. Met de huidige coronamaatregelen is dat een hele organisatie voor de huisartsen die de vaccinaties verzorgen.[1]
     In deze coronatijd zou je het bijna vergeten, maar met de start van de herfst is het griepseizoen ook voorzichtig aangebroken. Dat betekent dat zo'n zes miljoen Nederlanders een uitnodiging voor een griepvaccinatie krijgen. Het RIVM verwacht dat dit jaar door het coronavirus meer mensen de griepprik zullen halen. Met de huidige coronamaatregelen is dat een hele organisatie voor de huisartsen die de vaccinaties verzorgen.[2]
     Er zijn meer vaccins die vaker dan één keer worden gegeven, zoals dktp (vier keer) en bmr (twee keer). De griepvaccinatie wordt zelfs jaarlijks gegeven, overigens elk jaar met een aangepaste samenstelling.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “De griepprik in tijden van corona: 'Dat is nu wel belangrijk'” (Zaterdag 3 oktober 2020, 21:26), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “Ook een griepprik halen gaat dit jaar iets anders dan anders” (Zaterdag 3 oktober 2020, 16:42), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 1 januari 2024 Weblink bron “Snelle afname antistoffen tegen corona 'geen reden voor paniek'” (Dinsdag 14 juli 2020, 18:20), NOS