gewagen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·wa·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vermelden’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • afgeleid van gewag met het achtervoegsel -en [2]
  • afgeleid van wagen met het voorvoegsel ge-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gewagen
gewaagde
gewaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

gewagen [3]

  1. inergatief ~ van over iets praten, iets vermelden
    • Waar hij ook van gewaagde, hierover heeft hij niets gezegd. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Gewag maken van iets

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen