gerechtszaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·rechts·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gerechtszaal | gerechtszalen |
verkleinwoord | gerechtszaaltje | gerechtszaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- zaal waarin een rechtszaak wordt gehouden; ruimte waarin de rechter rechtspreekt
- ▸ Volgens het Duitse openbaar ministerie is de gemeenschappelijke deler tussen de groepsleden haat tegen buitenlanders, moslims, Joden en politiek andersdenkenden, en het verlangen naar een nieuwe maatschappelijke orde, een ander Duitsland. In de gerechtszaal was duidelijk waarvoor ze staan: sommige verdachten lieten tattoos zetten met een hakenkruis, Hitler in uniform, soldaten met oorlogsvlaggen van het Reich of het woord ‘Arisch’.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord gerechtszaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Frederic Eelbode“Gruppe S wilde een burgeroorlog in Duitsland ontketenen” (14/04/2021), De Standaard