foeteraar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- foe·te·raar
Woordherkomst en -opbouw
Naamwoord van handeling van foeteren met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | foeteraar | foeteraars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de foeteraar m
- iemand die altijd boos is en dat uit met schelden, vloeken en commanderen
Gangbaarheid
- Het woord 'foeteraar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.