familiehotel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: familiehotel (hulp, bestand)
- IPA: / faˈmilihoˌtɛl / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- fa·mi·lie·ho·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familiehotel | familiehotels |
verkleinwoord | familiehotelletje | familiehotelletjes |
Zelfstandig naamwoord
het familiehotel o
- hotel dat vooral berekend is op het verblijf van gezinnen op vakantie
Gangbaarheid
- Het woord familiehotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.