erfenisgeschil
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- er·fe·nis·ge·schil
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van erfenis zn en geschil zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | erfenisgeschil | erfenisgeschillen |
verkleinwoord | erfenisgeschilletje | erfenisgeschilletjes |
Zelfstandig naamwoord
het erfenisgeschil o
- meningsverschil of ruzie over afwikkeling of verdeling van een nalatenschap (erfenis) waarvoor onderling (nog) geen compromis of andere oplossing is gevonden of waarover door de rechter moet worden beslist
- ▸ Een meer voor de hand liggende verklaring dan de Tweede Wereldoorlog en het communisme voor het instorten van de financiële situatie van de familie zou zijn dat het bezit in Saltsjôbaden onder de prijs verkocht was en dat de ingenieursfirma Lauritzen & Co. ten onder was gegaan door een tienjarig erfenisgeschil tussen de drie natuurlijke erfgenamen, van wie oom Carl Lauritz zo mogelijk de ergste betweter was geweest.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'erfenisgeschil' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149