dubbelspeler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubbelspeler dubbelspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dubbelspelerm

  1. (sport) (tennis) tennisser die gespecialiseerd is in het dubbelspel
     Kubot, die als dubbelspeler op elk grandslam al eens kwartfinalist was, kreeg in zowel de eerste als de tweede set de eerste breakpoints, maar juist op die momenten kon de als 24ste geplaatste Janowicz iets extra's brengen.[1]
     De Rijnsburger is niet ontevreden over de huidige situatie in Nederland met drie tennissers in de top honderd en een dubbelspeler in de toptien.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Janowicz wint Pools onderonsje” (03-07-2013), NOS
  2. Bronlink Weblink bron “Siemerink vraagt tijd en geduld” (18-06-2013), NOS