drentelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dren·te·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zonder doel rondlopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1678 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
drentelen
drentelde
gedrenteld
zwak -d volledig

Werkwoord

drentelen

  1. langzaam, aarzelend en doelloos rondlopen
    • De toeristen drentelden wat op de markt rond zonder iets te zoeken of te kopen. 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen