doophek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doop·hek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doophek | doophekken |
verkleinwoord | doophekje | doophekjes |
Zelfstandig naamwoord
het doophek o
- (religie) bij katholieken: hek dat de ruimte voor de doop afscheidt van de rest van de kerk
- (religie) bij protestanten: hek dat een ruimte om de preekstoel omsluit
- ▸ De kansel, het doophek en de herenbanken werden na de reformatie aangebracht, toen de kerk in protestante handen kwam.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'doophek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doophek" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron JOOP DUIJS“Oud land” (07 aug. 2015), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be