campingbeheerder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cam·ping·be·heer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord campingbeheerder campingbeheerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de campingbeheerderm

  1. (beroep) iemand die toezicht houdt op een kampeerplaats
     De camping is van een Nederlandse eigenaar, Michelle van Dijk. Zij zegt tegen de NOS dat de omgekomen man de campingbeheerder was. "Het was zijn tweede seizoen als manager. Hij was een ervaren jongen, had de juiste training gevolgd en wist hoe alles in elkaar zat daar."[1]
     Schippers en de andere campinggasten vluchtten naar het huis van de campingbeheerder. Die ving iedereen op. Vannacht om 03.00 uur werden de gasten geëvacueerd door de brandweer en naar een sporthal gebracht. "Daar hebben we de rest van de nacht gezeten."[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron “Nederlander gedood door ijsbeer op Spitsbergen” (Vrijdag 28 augustus 2020, 16:22), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron “'Het water kwam van twee kanten, ik was bijna ingesloten'” (Maandag 30 mei 2016, 09:07), NOS