camping

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

camping
Uitspraak
Woordafbreking
  • cam·ping
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kampeerterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1958 [1] Pseudo-Engels, waarschijnlijk een in het Nederlands en andere talen verkorte vorm van camping ground of camping place.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord camping campings
verkleinwoord campinkje campinkjes

Zelfstandig naamwoord

de campingm

  1. (toerisme) een terrein met voorzieningen om te kamperen
    • Wild kamperen is kamperen op een plaats die niet als camping is ingericht. 
    • Het heeft de treurige aanblik van een windmolenpark op zee. De campingplekken herken je alleen nog aan de elektriciteitspaaltjes die boven het water uitsteken. Camping Waalstrand, in het Gelderse Gendt, is ondergelopen als gevolg van de hevige regenval in Duitsland de afgelopen dagen. „Het water komt hier zeker 2,5 meter hoger dan normaal in deze tijd van het jaar”, zegt eigenaar Anciëlla Tap (49). „Kijk die golven!”[3] 
     Als ik zou stoppen, zou ik de schitterende natuur om mij heen moeten missen, die steeds mooier leek te worden. De ondergaande zon kleurde de verticale rotswanden goud toen ik de camping van Tuolumne Meadows in Yosemite bereikte.[4]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Werkwoord

camping

  1. onvoltooid deelwoord van camp

Zelfstandig naamwoord

camping

  1. gerundium van camp


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  camping     le camping     campings     les campings  

Zelfstandig naamwoord

camping m

  1. camping


Spaans

Zelfstandig naamwoord

camping m

  1. camping