bruidsgift

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kast en uitzet als bruidsgift
Uitspraak
Woordafbreking
  • bruids·gift
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bruidsgift bruidsgiften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bruidsgiftv / m

  1. geld of goed dat de bruid meebrengt in het huwelijk als ze in het huwelijk treedt
    • We hebben het gezelschap maar niet te veel lastiggevallen met die twee obesitasvrouwen in de trein. Je geeft een jong paar als bruidsgift ook niet een dvd met Ingmar Bergmans Scènes uit een huwelijk.[2] 
  2. minder vaak gebruikt voor het geld of goed dat de bruid ontvangt van de bruidegom
    • Natuurlijk mag de vrouw scheiden van haar man. Hij heeft geen rechter nodig, zij wel, maar dat is dan ook het enige verschil. Veel moslims denken dat ze van hem af mag alleen als hij perverse seksuele wensen heeft. Dat is een groot misverstand. Als zij niet meer van hem houdt, als zijn uiterlijk haar niet bevalt of zijn gedrag, mag zij golh, echtscheiding aanvragen. Wel moet zij de bruidsgift die zij heeft ontvangen toen ze gingen trouwen teruggeven aan de man.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frits Abrahams 13 november 2012
  3. NRC Ahmet Olgun 10 oktober 2001