brandklok
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brand·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandklok | brandklokken |
verkleinwoord | brandklokje | brandklokjes |
Zelfstandig naamwoord
- een noodklok die men luidt als er brand is; ook in figuurlijke zin
- Wat de Amerikaanse president allemaal niet losmaakt in de mensen; zelfs de immer onverstoorbare Duitse kanselier heeft hij kennelijk zo getergd dat ze besloot in Beieren de brandklok luiden.[2]
- Vooral die brand van 5 september 1911 had desastreuze gevolgen. Om half twee 's middags luidde de brandklok van de kerk het doodvonnis. Op het nippertje werd een aantal kostbaarheden gered.Ruim anderhalf uur later stortte de toren in en sleurde omliggende woningen mee in zijn val.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord brandklok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arie Elshout 30 mei 2017 Werkt Trump als katalysator voor Europese integratie?
- ↑ de Volkskrant Frans van Schoonderwalt 25 januari 2003, Sint Jacobskerk, Vlissingen