bovenbouw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bo·ven·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boven en bouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bovenbouw | bovenbouwen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bovenbouw m
- een benaming die algemeen gesproken wordt gebruikt voor de hogere leerjaren van het primair (in Nederland) en secundair onderwijs (in Nederland en België)
- De leerlingen van de bovenbouw zijn de oudste leerlingen van de school.
- bovenste deel van een gebouw
- ▸ Daarachter ontvouwde zich het tweede deel van het plein, als een verborgen surprise, geflankeerd door het onwereldse dogepaleis, dat leek te zweven met twee breekbaar ogende, opengewerkte benedenverdiepingen onder een stoere, middeleeuwse bovenbouw, en de twee zuilen waarachter het plaveisel zonder muurtje, hek, verkeersbord of waarschuwing overging in het water van Canal Grande, de lagune en de open zee.[1]
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bovenbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bovenbouw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be